Algemene competenties

Een competentie is een in gedrag waarneembare combinatie van kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten waarmee je in praktijksituaties je werk goed kunt doen.

CompetentieIn plaats van ‘persoonlijke kwaliteiten’ wordt vaak ook gesproken van ‘houding en/of persoonskenmerken’.

In een beroepsopleiding ontwikkel je de beroepsspecifieke competenties die bij het beroeps- en opleidingsdomein horen. Dit worden ook wel je hard skills genoemd.

Daarnaast zijn er algemene competenties (of: generieke competenties) die van pas komen in bijna alle disciplines. De algemene competenties die betrekking hebben op het omgaan met andere mensen, leiderschap en persoonlijke effectiviteit worden ook wel soft skills of people skills genoemd.

Het kernpunt is: je hebt je hard skills gemeen met veel sollicitanten of promotiekandidaten die aan de functie-eisen voldoen. Het zijn je sterke soft skills waarmee je je kunt onderscheiden, die jou meerwaarde geven, die jouw unique selling points (usp's) zijn. Bovendien zijn de meeste algemene competenties overdraagbare vaardigheden. Je ontwikkelt ze en doet er ervaring mee op in een bepaalde functie, en je neemt ze mee naar een volgende sollicitatie of carrièrestap.

Welke algemene competenties zijn er?

Op Carrièretijger beschrijven we de algemene competenties in onderstaande competentielijst. Deze worden in veel beroepen en sectoren hoog gewaardeerd. Het zijn de generieke competenties die elke professional geacht wordt te beheersen:

  • Aandacht voor details (detailgericht): je let bij je werkzaamheden niet alleen op de grote lijnen, maar hebt ook oog voor kleine maar belangrijke aandachtspunten.
  • Aanpassingsvermogen: efficiënt blijven werken onder wisselende omstandigheden door je steeds aan te passen aan de omgeving, taken, verantwoordelijkheden en mensen.
  • Accuratesse (accuraat werken, nauwkeurig werken): je streeft naar nauwkeurigheid, probeert fouten te voorkomen en ziet erop toe dat de taken binnen je bedrijf grondig, geordend en zorgvuldig worden uitgevoerd.
  • Adviseren: iets in een organisatie proberen te veranderen of verbeteren, zonder dat je over directe macht of middelen beschikt; anderen helpen met raad en daad.
  • Afstand bewaren: je bekijkt de situatie en lost problemen van mensen op zonder te zeer emotioneel betrokken te raken.
  • Ambitieus: je streeft ernaar om iets tot stand te brengen, om de doelen van je werkgever te realiseren en om een carrièredoel te bereiken.
  • Analytisch vermogen (analyserend vermogen, analyseren): het systematisch ontleden van een complex probleem in zijn elementen; complexe informatie doorgronden en begrijpen wat de kern is; goed verbanden kunnen leggen en geldige conclusies trekken.
  • Anticiperen: vooruitlopen op ontwikkelingen, herkennen van toekomstige situaties en verhoudingen en ernaar handelen.
  • Argumenteren: de ander overtuigen van jouw standpunt door gebruik te maken van goede argumenten en een heldere redenering.
  • Assertiviteit: het uiten van je gedachten, gevoelens en meningen op een directe, eerlijke en gepaste wijze. Assertief zijn wil ook zeggen dat je je grenzen aangeeft en opkomt voor jezelf en je eigen belangen.
  • Authentiek (authenticiteit): je bent trouw aan je eigen persoonlijkheid, je bent jezelf, handelt vanuit je eigen drijfveren, bent je bewust van wat je wilt en waar je voor staat.
  • Autonomie (onafhankelijkheid): je richt je werk in naar eigen inzichten en overtuigingen; je werkt zelfstandig en bent verantwoordelijk voor je eigen werk.
  • Behulpzaam (hulpvaardig): je begrijpt goed wat een ander nodig heeft en je bent bereid hem te helpen en ondersteunen; je draagt daarmee positief bij aan het resultaat van de ander.
  • Beïnvloeden (beïnvloedend vermogen): afhankelijk van de situatie en het gedrag van de ander, kies je welke strategie je moet gebruiken om effectief invloed uit te oefenen.
  • Besluitvaardig: je durft besluiten te nemen door actie te ondernemen of een oordeel te geven over een kwestie.
  • Betrokkenheid (commitment): je voelt je verbonden met de organisatie waarvoor je werkt en het werk dat je doet.
  • Betrouwbaar: je doet je werk bekwaam en voldoet aan alle verwachtingen die mensen in je professionele omgeving in redelijkheid van je mogen hebben. Je bent vakbekwaam, capabel en consistent.
  • Briefing geven: je leidt een beknopte instructiebijeenkomst, voorafgaand aan een activiteit of inzet van een team.
  • Coachen: je leert een medewerker, collega of team zich verder te ontwikkelen en hun werkdoelen te realiseren.
  • Collegialiteit: je helpt collega’s, ondersteunt ze wanneer dat nodig is en je houdt rekening met hun behoeften en belangen.
  • Commercieel inzicht: je hebt inzicht in de werking van de markt en hoe daarvan maximaal geprofiteerd kan worden.
  • Conceptueel denken: je kunt abstracte ideeën begrijpen, verbanden vinden tussen schijnbaar ongerelateerde elementen en creatieve oplossingen bedenken voor complexe problemen. Je kunt informatie uit verschillende bronnen analyseren en synthetiseren (in samenhangend verband brengen).
  • Conflict hanteren (conflictbeheersing): als twee of meer mensen tegengestelde opvattingen of wensen hebben, kun jij er op 5 manieren mee omgaan: aanpassen, vermijden, vechten, samenwerken en onderhandelen.
  • Confronteren (direct communiceren, directheid): je houdt anderen een spiegel voor, benoemt welk gedrag zij vertonen en geeft aan welk effect dat op jou of op anderen heeft. Je neemt geen blad voor de mond, spreekt mensen aan op hun gedrag of zegt waar het op staat.
  • Consulteren: een collega om hulp of advies vragen wanneer dat nodig is, of wanneer dat tot een beter resultaat leidt.
  • Creativiteit (creatief denken, creëren): je bent vindingrijk en bedenkt originele ideeën, oplossingen, methoden en betere werkwijzen voor je werksituatie.
  • Daadkracht: je kunt vlot en vastberaden actie ondernemen of handelend optreden als de situatie daarom vraagt.
  • Delegeren: een taak met de bijbehorende bevoegdheden en middelen aan een medewerker overdragen, waarbij je de eindverantwoordelijkheid voor het resultaat behoudt. Je vertrouwt de ander het werk toe en biedt hem daarbij voldoende zelfstandigheid.
  • Didactisch competent: je kunt iemand iets uitleggen, er les over geven of iemand iets leren.
  • Diplomatiek: je treedt behoedzaam en weloverwogen op in lastige situaties waarin de belangen of zienswijzen van de betrokkenen uiteen lopen. Je brengt je standpunt naar voren of streeft je eigen doelen na, zonder anderen te irriteren of schofferen.
  • Discipline: je kent de regels en procedures van je werkgever en voegt je ernaar. Heb je problemen of zijn er zaken onduidelijk, dan wend je je tot de verantwoordelijke. Je hebt zelfdiscipline en houdt je goed aan je eigen keuzes en regels.
  • Doelen stellen: je bepaalt en communiceert de gewenste situatie, de bestemming die je wilt bereiken of iets dat je bewust nastreeft. Als leidinggevende kun je het gedrag van een individu, groep of organisatie besturen met doelstellingen.
  • Doorzettingsvermogen (volhardend, vasthoudend, volhouden): je houdt krachtig vast aan een bepaald idee of actie. Je stopt pas als je je doel hebt bereikt, tenzij dit redelijkerwijs niet haalbaar is.
  • Draagvlak creëren: je zorgt ervoor dat keuzes of veranderingen die je wilt doorvoeren echt worden geaccepteerd door betrokkenen in de organisatie.
  • Durf (lef, moedig): je bent niet bang om risico's te nemen om een bepaald gunstig resultaat te bereiken, ook als dat nadelige gevolgen kan hebben.
  • Eigenaarschap: je voelt je betrokken bij en verantwoordelijk voor het gewenste resultaat van je werk.
  • Empathie: het vermogen om je in te leven in de gevoelens of de beleving van anderen.
  • Energiek: je hebt een goed uithoudingsvermogen, bent vitaal en kan lange tijd achtereen presteren als het werk dit van je vraagt. Je maakt een positieve en enthousiaste indruk.
  • Feedback geven: een boodschap brengen over jouw beleving van het gedrag of de prestaties van een ander.
  • Feedback ontvangen: een boodschap van een ander over zijn beleving van jouw gedrag of prestaties in ontvangst nemen en gebruiken om jezelf te ontwikkelen.
  • Flexibel: je eigen houding en opvattingen vrijwillig aanpassen aan veranderende omstandigheden in je werkomgeving. Je bent bereid ergens anders mee om te gaan dan je gewend bent, als de situatie daarom vraagt.
  • Focussen (geconcentreerd werken): je kunt je aandacht volledig richten op waar je mee bezig bent. Dat wil zeggen dat je je aandacht ergens op concentreert en dat je je niet laat afleiden.
  • Gastvrijheid: je maakt een gast in jouw werkomgeving comfortabel en geeft hem het gevoel dat hij welkom is en dat zijn komst wordt gewaardeerd.
  • Gedreven: je doet je werk met passie, ziet er uitdagingen in, trekt verantwoordelijkheid naar je toe en wilt doelen behalen en succesvol zijn.
  • Geduld: je wacht rustig af of maakt een langdurige taak onverstoorbaar af, als zaken niet zo snel gaan als je zou willen, als anderen langzaam werken of als er vertraging is.
  • Gespreksvaardigheid: je kunt een professioneel gesprek voeren en daarbij op een goede manier vragen stellen, luisteren, doorvragen, feedback geven en ontvangen, discussiëren en presenteren.
  • Groepsgericht leidinggeven (groepsgericht aansturen): je weet van een aantal losse individuen een groep te maken die in staat is om gezamenlijke doelen te behalen.
  • Helikopterview: je houdt overzicht over het geheel en de details van een activiteit.
  • Impressie: je maakt een positieve en energieke indruk als je iemand voor het eerst ontmoet en weet deze indruk te handhaven. Je hebt charisma, komt opgewekt, gepast en verzorgd over in de context en naar de maatstaven van je werkgever.
  • Initiatief nemen (initiatiefrijk): uit eigen beweging, zonder aansporing van iemand anders, actie ondernemen of actie in gang zetten, in plaats van af te wachten tot er iets van je gevraagd wordt.
  • Innovatief handelen: je bent voortdurend bezig met vernieuwingen, je denkt buiten de bestaande kaders, je denkt vooruit en ziet kansen.
  • Inspireren: je kunt ideeën, enthousiasme en energie opwekken bij anderen.
  • Integriteit: je oefent je functie adequaat en zorgvuldig uit, met inachtneming van je verantwoordelijkheden en de geldende regels.
  • Klantgerichtheid: je hebt oog voor de wensen en behoeften van klanten en hebt klanttevredenheid als hoogste doel bij zaken zoals verkoop, service, het onderhouden van contacten en de communicatie.
  • Kostenbewust handelen (financieel bewustzijn): je bent gericht op het optimaal gebruik van tijd, geld en andere middelen. Je bent je bewust van het budget en houdt in de gaten dat er geen kostenoverschrijding ontstaat. Je hebt oog voor financiële consequenties en probeert daar waar mogelijk kosten te beperken.
  • Kritisch denken: je analyseert en beoordeelt informatie onafhankelijk van anderen; je komt door zorgvuldig nadenken tot je eigen, onderbouwde conclusies.
  • Leervermogen: de mate waarin je nieuwe kennis verwerft, vaardigheden ontwikkelt en deze vervolgens effectief toepast in werksituaties.
  • Leiderschap: het vermogen om individuen of groepen te inspireren tot een gedeelde visie, en ze daarmee te leiden en beïnvloeden in de richting van een gemeenschappelijk doel.
  • Leidinggeven: het aansturen en beïnvloeden van medewerkers om als een team te functioneren en om de doelen van hun organisatie, afdeling of team te realiseren.
  • Loyaliteit: je stemt je eigen gedrag af op de behoeften, prioriteiten en doelen van je werkgever.
  • Luisteren: iemand je volle aandacht geven, belangstelling tonen, iemand de ruimte geven zijn verhaal te doen, laten merken dat de boodschap overkomt met samenvatten, vragen stellen, doorvragen (LSD) en feedback geven.
  • Mensgericht leiderschap: beïnvloeding van niet-tastbare factoren als motivatie, loyaliteit, integriteit, inspiratie en normen en waarden van medewerkers, gericht op het bevorderen van een motiverende en stimulerende werkomgeving.
  • Mondeling communiceren (mondelinge uitdrukkingsvaardigheid): het vermogen om methodisch of volgens protocol gesprekken te voeren, ideeën mondeling over te brengen en aan anderen te presenteren.
  • Motiveren van medewerkers (motiverend vermogen): er als leidinggevende voor zorgen dat medewerkers gemotiveerd zijn voor het werk. Je kunt anderen enthousiasmeren.
  • Netwerken: het aangaan en onderhouden van relaties in een relatienetwerk, waarbinnen je elkaar verder kunt helpen in je werk, carrière of privéleven.
  • Nieuwsgierig: je wilt graag meer over relevante zaken te weten komen en erover leren. Daarvoor ga je actief op zoek naar informatie, kennis en uitleg.
  • Observeren: het bewust waarnemen van een persoon om een vakkundig oordeel te vellen.
  • Opmerken (opmerkzaam): je let goed op, merkt belangrijke details op en voelt aan wanneer er iets speelt of iemand een probleem heeft. Je vangt signalen op van personen, de organisatie of de omgeving en doet er iets constructiefs mee.
  • Omgaan met diversiteit: je kunt harmonieus samenwerken met collega's (en klanten en andere zakenrelaties) die op allerlei aspecten van elkaar verschillen.
  • Omgaan met stress (stressbestendig, functioneren onder spanning): je blijft gezond en effectief functioneren onder de spanning en prestatiedruk die je werk met zich meebrengt.
  • Omgevingsbewustzijn (inzicht in de omgeving): je benut kennis van organisatorische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren voor je eigen functioneren en voor de organisatie waar je werkt.
  • Onderhandelen: ondanks verschillende belangen tot wederzijde overeenstemming komen.
  • Ondernemend: je bent geneigd tot actie. Je blijft niet stilzitten als er iets moet gebeuren, maar gaat actief aan de slag.
  • Ondernemerschap: je signaleert kansen in de markt van je bedrijf en neemt commercieel initiatief met gecalculeerd risico om die nieuwe mogelijkheden te benutten.
  • Oordeelsvorming (beoordelingsvermogen): je vermogen om een kwestie te beoordelen en je mening erover te vormen. Dit vermogen is van groot belang bij het oplossen van problemen en het nemen van besluiten.
  • Oplossingsgericht: je analyseert een probleem grondig en pakt de oorzaken aan, of je realiseert een pragmatische oplossing.
  • Organisatiesensitiviteit: je hebt inzicht in hoe een organisatie feitelijk werkt. Je hebt een goed gevoel voor onderlinge verhoudingen en gedragingen van mensen.
  • Overtuigen: je beïnvloedt een ander met argumenten en enthousiasme, zodat deze een mening, idee of voorstel van je overneemt.
  • Plannen en organiseren: je zet activiteiten, mensen en middelen uit in de tijd om een plan uit te voeren. Je hebt organisatietalent en kunt goed inschatten wat er voor het doel nodig is.
  • Presenteren: je kunt ideeën in een mondelinge presentatie overtuigend overbrengen aan een groep mensen.
  • Proactief: vooruitzien, anticiperen, je voorbereiden en initiatief nemen; verantwoordelijkheid nemen voor je eigen houding en gedrag en voor hoe je reageert op prikkels.
  • Probleemanalyse: je analyseert een probleem en de achterliggende oorzaken grondig en bedenkt vervolgens passende oplossingen.
  • Reflecteren of zelfreflectie: het terugblikken op je eigen gedrag en ervaringen, daarover nadenken om zo tot nieuwe inzichten te komen en nieuwe keuzes te maken.
  • Respect: een gevoel of uiting van aanzien, eerbied of waardering, waarmee je laat merken dat je iemand aanvaardt en erkent als een waardig en waardevol persoon.
  • Resultaatgericht werken: je spant je actief in om concrete resultaten en/of doelstellingen te halen. Bij tegenslagen geef je niet op en houd je de uitgezette lijn voor ogen.
  • Ruimdenkend (open minded): je bent tolerant en verdraagzaam, je interesseert je voor het onbekende, staat open voor verschillende ideeën, ervaringen, zienswijzen, theorieën en leefstijlen.
  • Samenwerken: je bent een teamspeler en beschikt over samenwerkingsvaardigheden, je beheerst werkvormen en hebt goede sociale eigenschappen; zodoende kun je succesvol omgaan met teamleden en collega's op het werk.
  • Samenwerken in een team: in goede harmonie en als eenheid werken aan gezamenlijke taken en doelen.
  • Schriftelijk communiceren (schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid): het effectief schriftelijk overbrengen van boodschappen aan anderen, rekening houdend met voorkennis en niveau van de lezers.
  • Sensitiviteit (inlevingsvermogen): je houdt rekening met de gevoelens en behoeften van anderen. Je hebt goed door als er iets speelt of er iets met iemand aan de hand is.
  • Snel kunnen schakelen: je kunt makkelijk switchen tussen heel verschillende taken die afwisselend en snel na elkaar om aandacht vragen.
  • Sociaal: je hebt oog voor zwakkeren en hun behoeften, je wilt graag andere mensen helpen.
  • Sociabiliteit (contactgerichtheid): je kunt gemakkelijk contact leggen met anderen en je mengen in gezelschap.
  • Sollicitatiegesprek voeren in de rol van sollicitant: je kent de match tussen de functie en jezelf, gebruikt de STAR-methode om over je werkervaring te vertellen, beantwoordt vragen slim en stelt zelfverzekerd vragen om jouw gespreksdoelen te realiseren.
  • Stimuleren: je kunt anderen op een positieve manier aanzetten tot actie of ontwikkeling.
  • Tact (tactvol): het vermogen om irritaties te voorkomen, of conflicten op een passende manier op te lossen op basis van inzicht in sociale interacties.
  • Tactisch gedrag (tactisch vermogen): je kiest de optimale stijl of tactiek om je doel te bereiken.
  • Tolerantie: de mate waarin je anderen toelaat zich te gedragen, te uiten en te leven zoals zij dat willen, zonder enige inmenging.
  • Veerkracht: het vermogen om vlot te herstellen van een mislukking, tegenslag, teleurstelling of stress. Je bent in staat om in moeilijke tijden positief, toekomstgericht en sterk te blijven, oftewel: ‘terug te veren’.
  • Verantwoordelijkheid: je bent je ervan bewust dat de taken of plichten van zowel jezelf als anderen in je organisatie naar behoren moeten worden uitgevoerd.
  • Verkopen: je hebt commercieel inzicht en kunt een klant begeleiden naar een aankoop.
  • Visie ontwikkelen (visionair): je hebt een duidelijk beeld van wat je wilt dat er in de toekomst gaat gebeuren.
  • Voortgangscontrole (controlerend): je volgt en controleert de voortgang in je eigen activiteiten en die van je medewerkers. Je stuurt waar nodig bij.
  • Zelfkennis: je bent je goed bewust van je eigen kwaliteiten; je weet wat je sterke en zwakke punten zijn.
  • Zelfontwikkeling (zelfsturing, zelfsturend vermogen): je geeft zelf richting aan je eigen ontwikkeling; evalueert je eigen gedrag en resultaten; stelt jezelf leerdoelen op basis van zelfreflectie en zelfkennis; je gaat proactief aan de slag om nieuwe kennis op te doen, vaardigheden te trainen en competenties te ontwikkelen.
  • Zelfstandig werken: je voert je werk goed uit, zonder ondersteuning of toezicht van anderen.

We geven bij veel van deze algemene competenties voorbeelden van competentiegerichte vragen in het sollicitatiegesprek.

Het competentiebegrip overlapt met andere begrippen

Wat precies een competentie is, is niet exact afgebakend. Wat in de ene bron een competentie wordt genoemd, wordt elders een capaciteit, vaardigheid, soft skill, kwaliteit, kernkwaliteit, talent, professionele eigenschap, vermogen of bekwaamheid genoemd. Dat komt mede doordat je een bepaalde eigenschap op verschillende manieren kunt beschouwen.

Neem als voorbeeld de competentie 'doorzettingsvermogen'. Dit kun je evengoed als kwaliteit, eigenschap, talent of vaardigheid zien. De essentie van het denken in competenties is dat je integraal kijkt naar combinaties van kennis, vaardigheden en kwaliteiten, die kunnen worden toegepast in een professionele praktijksituatie. Doorzettingsvermogen is een eigenschap of kwaliteit die iedereen wel in enige mate heeft, maar een huisarts heeft heel wat mentaal en domeinspecifiek doorzettingsvermogen nodig om de juiste zorg te regelen voor een patiënt met een complexe problematiek. Een bouwopzichter heeft een ander mentaal en bouwkundig doorzettingsvermogen nodig als zij tijdens de bouw wordt geconfronteerd met een probleem met de fundering, dat niet zo eenvoudig is op te lossen.

Een ander voorbeeld is de competentie 'gespreksvaardigheid' (het gebruik van het begrip 'vaardigheid' in de naam van een competentie geeft de onduidelijkheid al aan). Iedereen kan een gesprek voeren, maar je moet beschikken over bepaalde vakkennis, gespreksvaardigheden en persoonlijke kwaliteiten om bijvoorbeeld als politieagent een correctiegesprek te kunnen voeren met een overtreder. Of om als manager een medewerker te kunnen vertellen dat hij wordt ontslagen.

Je zou kunnen zeggen: een competentie is een complexe vaardigheid in professionele context, waarbij eisen worden gesteld aan de kennis, kunde en kwaliteiten van de professional. Houd dit in het achterhoofd als je een competentiegerichte vraag krijgt in een sollicitatiegesprek. Begin geen algemeen verhaal over een eigenschap of kwaliteit die je zou hebben, maar geef met de STAR-methode concrete voorbeelden van praktijksituaties, waarin vakkennis, relevante vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten een rol spelen. Geef het verband aan tussen wat je hebt geleerd en wat je hebt gedaan (of kunt doen) in de beroepspraktijk.

Mede door de verwarring tussen de begrippen vaardigheid en competentie, is bovenstaande competentielijst van Carrièretijger niet gegarandeerd compleet of autoritatief. In andere bronnen kun je andere algemene competenties aantreffen die niet op bovenstaande lijst staan. Omgekeerd hebben wij algemene competenties beschreven en op de competentielijst gezet, die op het moment van schrijven in andere bronnen niet als competentie worden benoemd. Een voorbeeld daarvan is: sollicitatiegesprek voeren (in de rol van sollicitant). In het betreffende artikel geven wij aan hoe het competent voeren van een sollicitatiegesprek bestaat uit de combinatie van bepaalde sollicitatiekennis, sollicitatievaardigheden en persoonlijke kwaliteiten.

Auteur: René Pijlman

Je bent hier: Home Functioneren Algemene competenties